Het ziet er naar uit dat de tweede stad van Libië, Benghazi, bevrijd is. Pro-Kadhafitroepen worden door burgermilities en overgelopen soldaten ontwapend en huurlingen gearresteerd.
Het doet mij denken aan mijn dagen in Benghazi, vier jaar geleden. Een groot contrast met Tripoli. Veel armer, veel verwaarloosde gebouwen, lege straten met een naargeestige sfeer in het centrum waar geen cent in werd geinvesteerd, als straf voor de opstand in de stad tegen Kadhafi in 1996. Ik was er met een reisgezelschap, als toerist, want journalistenvisa waren moeilijk te krijgen en dan ben je helemaal verdacht. Bovendien geeft zo’n reisgroep dekking want je valt niet zo op. Terwijl de groep opgravingen in de buurt bezocht ging ik op mijn eentje Benghazi in, ondanks het protest van de Libische reisleider annex toezichthouder namens het regime. Het zou zeer gevaarlijk zijn etcetera. Van dat laatste bleek niks. Ik fotografeerde er lustig op los, werd wel verbaasd aangekeken, soms ook argwanend, maar geen problemen. Tot ik op een pleintje werd aangesproken door een man die mij op vriendelijke doch dringende toon uitnodigde voor een kopje thee. Hij ging me voor naar een naamloos pand boven een winkel en liet me in een kale kamer binnen. Onder het theedrinken stelde hij allerlei vragen, op quasi vriendschappelijke toon die kik even vriendelijk en neutraal beantwoordde. Daarna bood mij mij een schaaltje olijven aan. Hij zat in de olijventeelt en zocht handelspartners in het buitenland. Dus praatten we enige tijd over olijven. Ik nam vervolgens afscheid en ging weer de straat op. Ik begreep heel goed dat mensen van de veiligheidsdienst er ook nog eigen zaakjes bij deden, zoals olijvenhandel. Weer buiten heb ik deze foto gemaakt van het pand.
Ik neem aan dat vanaf dat moment iedere stap die ik in Benghazi deed is gevolgd. Toen ik het verhaal die avond aan de reisleider vertelde leek die te verstarren. Daarna kon ik van hem gaan en staan waar ik wilde. Ik neem aan dat de autoriteiten liever niet wilden dat ik een slechte indruk van Libië zou krijgen. Ik werkte namelijk voor een informatief boek over het land. De volgende dag overkwam me weer iets raars. Ik fotografeerde een in aanbouw zijnde moskee toen een oude man in lang gewaad op me afstormde en me vastgreep en schreeuwde dat hij een Amerikaanse spion had gevangen. Ik probeerde me los te rukken, maar hij had de camerariem te pakken en die gaf niet mee. Vanuit het niets doken drie stevige jonge knapen op die mij zonder moeite ontzetten. De oude man werd weggevoerd, voor zover ik kon zien een zijstraat in. De knapen verontschuldigden zich en wezen mij vanaf welke plek ik de moskee het mooist kon fotograferen. Het leek me geen toeval dat die mannen zo snel ter plaatse waren want waarschijnlijk volgden ze me. Voor dat boek moest ik ook een aantal straatportretten van Libiërs hebben. Vrijwel iedereen die ik aansprak schrok als ik dat vroeg. Maar op de derde dag kwamen er op de boulevard opeens vanzelf jonge mannen en zelfs een vrouw op me af die vroegen of ik een foto van hen wilde maken. Hoogst merkwaardig.
Overigens bezocht ik in Benghazi ook het Huis van het Volk. Dat was een groot gebouw midden in het vervallen stadscentrum aan een plein met marmeren tegels en grote sculpturen van de revolutie en de Leider. Ik fotografeerde op dat plein een groep jongetjes die aan het voetballen waren toen een man uit het gebouw kwam en mij uitnodigde. Daar kreeg ik een korte uiteenzetting over het Groene Boekje van Khadafi en mocht ik de bibliotheek bekijken. De rekken waren helemaal gevuld met honderden werken van Khadafi die de leider allemaal zelf zou hebben geschreven. De banden hadden allemaal dezelfde bruine kaft en alles zat onder een dikke laag stof, zoals alles in het Huis van het Volk trouwens. Hierbij nog enkele foto’s van die dagen in Benghazi.